Eventjes een bezoek aan de tentoonstelling van Guido van der Werve in mijn eentje. Dit keer zonder mijn zoontje om mij heen. Toch hoor ik zijn vragen in mijn hoofd. ‘Waarom loopt die meneer daar?’ ‘Weet ik niet’ ‘Heeft hij het koud?’ ‘Weet ik niet’ ‘Wat gebeurt er als hij stil blijft staan?’ ‘Weet ik niet’
Kunst bekijken door de ogen van een kind dwingt mij tot kijken zonder oordeel of verwachting.
Het opent het dialoog met mezelf en het kunstwerk.
“Nee liefste verlaat mij niet! Blijf bij mij. Ik kan niet leven zonder jou!”, smeekt ze. Haar armen stevig om hem heen geslagen. Haar blik is vol verlangen. De wereld om haar heen lijkt stil te staan. De gedachte dat hij weg gaat voor de jacht doet haar maag omkeren.
Schilderijen zitten vol verhalen. Sommige zijn verborgen voor ons terwijl anderen voor het oprapen liggen. Tenminste als je het verhaal kent. Verhalen uit de bijbel bijvoorbeeld. Een man met lange haren en een lap om zijn middel hangend aan het kruis zullen velen wel herkennen. Maar hoe zit het met deze mooie jonge vrouw, naakt met haar blonde haren schitterend in de zon. Wie is zij? Waarom klampt ze zich aan hem vast?
Titiaan behoort tot een van de grootheden uit de Italiaanse renaissance in de 16de eeuw. In deze tijd dienden verhalen uit de klassieke oudheid als een grote inspiratiebron voor schilders Titiaan was in Venetië actief en werd beschouwd als de meester van kleur. De stofuitdrukking en de kleuren zijn zo levensecht dat het haast lijkt alsof we naar een foto kijken.
“Rustig maar, ik kom terug dat beloof ik”, probeert hij haar gerust te stellen. Nog even drukt hij haar dicht tegen zich aan, daarna maakt hij zich los uit haar armen en keert haar de rug toe. De honden rennen achter elkaar aan en blaffen enthousiast. Hij deelt deze vreugde niet en slikt zijn tranen weg.
De vrouw die hij achterlaat is Venus, de godin van de liefde. Zij is verliefd geworden op hem, Adonis. Hij kon de charme van Venus niet weerstaan. Een haast onmogelijke liefde van een sterveling en een godin. Zal dat goed gaan?
Ze kijkt hem na tot hij uit het zicht verdwenen is, maakt met haar hand een kus gebaar en draait zich om. Het jongetje met vleugeltjes en een pijl en boog in de boom , ontgaat het allemaal. Venus geeft hem geïrriteerd een duw. “Wordt wakker! We gaan!” Cupido opent zijn ogen en gaapt uitgebreid. Heel langzaam komt hij overeind en volgt zijn moeder.
Op dit moment weet Venus het nog niet, maar ze zal Adonis nooit meer terug zien. Hij wordt gedood tijdens de jacht door een wild zwijn. Misschien begrijp je, nu je het verhaal kent, waarom Cupido door Titiaan slapend is afgebeeld. Cupido zal nooit zijn liefdespijlen afvuren als het een onmogelijk liefde is.
Gefronste wenkbrauwen, zijn ogen samengeknepen. Afwachtend en onzeker. De kapper zit vol. Nu moet hij weer wachten. Alweer! Denkt hij. De inkt leidt zijn eigen weg op papier. Zonder regels en vooroordelen.
Kennen jullie elkaar? Of zijn jullie door toeval verbonden? Ieder met een eigen verhaal. In licht. Van voren. In schaduw. Ver af.
Onderuit gezakt met zijn voeten rustend op de rand van de bank. Een zucht. ‘De boodschappen staan nog in de gang’. Een blik opzij.
Vragen wil ik stellen. Stemmen door elkaar. Jullie verhalen. Met en zonder gezicht. Een glimlach ontdekken.
Glitters. Glinsters. Bling. Kleine diamantjes, heel veel bij elkaar. Samen veilig. Samen één. Het herinnert mij aan de dood. Aan de vergankelijkheid van ons leven.
We leven één keer. Leef je leven, hoor ik dan. Wat is dat? Hoe doe je dat? Geniet van de kleine dingen. Je kan morgen onder een bus komen. Dus leef in het moment. Vergelijk jezelf met jezelf. Lijfspreuken en mantra’s als houvast.
Ik blijf kijken. Ik zie nog iets. Een sprankeling. Hoop. Diamanten als een zonnetje bij elkaar. Verheerlijking van het leven. Omarming van de dood. Is het ons einde of ons begin?
Het niet weten verbindt ons. Schitter en ontdek. Niet weten is ook weten.
Ik daag mezelf uit: schrijf en creëer iets nieuws uit iets ouds. Elke week opnieuw. Als ik een museum bezoek koop ik altijd een kunstkaart. Ik bewaar ze en heb er veel. Maar ik doe er niks mee. Nu krijgt elke kaart een eigen verhaal.
‘Ssst sst, zachtjes’, hoor ik. Even blijf ik staan en kijk om mij heen. Waar komt het geluid vandaan? Ik zie niemand. Voorzichtig loop ik door. Dan hoor ik het weer. Ik kom langzaam dichterbij. ‘Waar ben je?’ Vraag ik.
‘Hier’, klinkt het uit de hoek van de zaal. Heel zachtjes loop ik in de richting van de stem. In het uiterste hoekje, half verscholen onder de tafel, zie ik iets. Ik kom steeds dichterbij. Hij maakt zich klein en klemt zijn knieën tegen zijn borst. ‘Niet bang zijn, ik doe niks’, stel ik hem gerust. Hij blijft op zijn plek. Ik kniel neer en kruip onder de tafel. Stapje voor stapje dichterbij. Hij kijkt mij aan met zijn kleine bruine oogjes, zijn haren zitten verwart. Hij probeert te bewegen, maar het lukt niet.
‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik. Hij zegt niks. Dan zie ik het! Zijn vleugel zit vast. Ik zie rode druppels glinsteren in het licht. Behendig haal ik een papieren zakdoekje uit mijn tas en schuif nog iets dichterbij. Zijn vleugels trillen. Zou hij pijn hebben? Heel voorzichtig dep ik met het zakdoekje het bloed op zijn vleugel. Hij slaagt een kreet maar verroert zich niet. Zijn vleugel zit nog steeds vast. Ik kruip onder de tafel uit en probeer met al mijn kracht een hoekje van de tafel op te tillen. Nog ietsje hoger. Hij beweegt. Los. Hij lacht verlegen en kruipt ook onder de tafel vandaan. We staan naast elkaar. Hij is klein. Schattig. Naakt. Ik niet. In zijn tijd was dat zo. In mijn tijd niet. Hij probeert of zijn vleugels nog werken. Een klein stukje komt hij boven de grond uit. Zijn voetjes trappen en zijn lach wordt groter. Hij zwaait en vliegt nog iets hoger. De ramen van de zaal zijn dicht. Een klein rondje volgt, vlak langs een ander schilderij. Een diepe snelle duik onder de tafel door. Zijn pijlenkoker hangt hij aan zijn sokkel op. De sokkel is leeg. Hij kijkt ondeugend. Hij heeft geen zin. Al die pijlen voor al die mensen die zijn hulp nodig hebben. Hij is nog maar een jongetje. Nog een keer duikt hij onder de tafel door. Een paar druppels bloed vallen op de grond. Dan hoor ik door de luidspreker dat het museum gaat sluiten. Het jongetje dwaalt neer op zijn sokkel met zijn beentjes over elkaar.
‘Ssst, aan niemand vertellen he?’ Ik knik en zwaai. Als ik omkijk zit hij weer stil, zoals altijd.
“En nu?” fluistert ze zonder haar blik van de man voor haar af te wenden. Haar zus kijkt haar kant op en knikt bemoedigend. “Ga dan”, zegt ze. Maar ze durft niet en blijft onbeweeglijk staan.
Ik houd van tekeningen. Vaak zie ik in een museum anderen er aan voorbij gaan. Het vraagt om meer geduld en iets meer fantasie wellicht. Dit papiertje heeft Hendrick van Avercamp aan gemaakt in 1626. Oftewel 390 jaar geleden. En daar sta ik nu voor! Er zit een grote vlek op de tekening, zou er iets overheen gevallen zijn? Of iets op geplakt? Geen idee, het staat er niet bij op het bordje. Meestal staan de vragen die ik heb niet op het bordje.
De titel: ‘Aan het ijs bij Den Haag’ vertelt weinig méér. Een winters tafereel op het ijs zien we, althans dat suggereert de titel. Maar als je goed kijkt hebben de vier mensen op de voorgrond geen schaatsen of hele dikke mutsen en sjaals aan. Gelukkig hebben de dames wel een mof om hun handen warm te houden. Ik vermoed dat het mode was in die tijd. De kleding van het viertal doet geloven dat ze van goede huize waren. Geen vodden of blote voeten. Het zwarte masker trekt mijn aandacht. Ze kijkt mij aan. Gaat ze naar een verkleedfeestje? Nee, want de rest heeft geen masker op. Zouden het vrienden zijn of misschien wel twee jonge verliefde stelletjes? De houding die ze aannemen spreekt dit echter tegen. Ze staan formeel naast elkaar, op gepaste afstand. Misschien hoorde dat wel in die tijd.
Zolang er geen beschrijving bij staat op het bordje kan ik zelf besluiten waar de tekening over gaat. Er is nooit één vaststaand antwoord, we zijn er immers niet bij geweest. Ik denk dat het twee zussen zijn met hun blonde haren. Het meisje met het masker op is de jongste en is door haar zus gekoppeld aan de man links op de tekening. Spannend, een eerste date!
Ik beeld mij in wat de vervolgtekening zou zijn geweest. Misschien heeft Avercamp wel een hele serie gemaakt van al hun dates maar zijn die verloren gegaan?
Met kloppend hart vermand ze zich en loopt op de jongeman af. Ze glimlacht om zichzelf een houding te geven en wendt haar blik af. ‘Gelukkig heb ik een masker op’, denkt ze. Maar als je goed kijkt zie je dat ze bloost.
Het voelt gek maar ook een beetje spannend. Als ik naar haar kijk zie ik mezelf. Of althans een vroegere versie van mezelf. Ze heet Sara Backer, net als ik. Geboren in 1685. Dat is maar 303 jaar voor mijn geboorte. Misschien leef ik nu wel mijn tweede leven?
“Ceesje, zo heet hij. Ik ben dol op zijn blauwe veren. Als ze glinsteren in het zonlicht ontdek je ook een paar gele veertjes. Elke ochtend word ik wakker van zijn gekakel. Het heeft een paar middagen oefenen gekost, dat wel. Het is heel gezellig, hij zegt allerlei woorden na”, vertelt Sara vrolijk. “Ik moet wel oppassen dat hij mijn geheimen niet doorverteld”, fluistert ze erachteraan.
Vroeger lieten welvarende burgers portretten van zichzelf vervaardigen als statussymbool. Je zou kunnen zeggen dat portretten in die tijd net zoiets waren als onze familie- en profielfoto’s nu. Heb je wel eens een portret gezien waarbij iemand in zijn pyjama, met haren door de war en opgedroogd speeksel rondom de mond is afgebeeld? Ik in ieder geval niet. Mensen willen altijd goed voor de dag komen.
Haar glimmende haarspeld met parels en de mooie donkerblauwe fluwelen mantel die ze over haar jurk heen draagt doet vermoeden dat ze misschien wel een portret liet maken om anderen te imponeren.
Ik weet dat de allereerste afstammeling van mijn familie Willem Backer is. Hij is geboren in 1528. Heel veel takken in de stamboom verder zie ik mijn eigen naam staan: Sara Backer (1685 – 1732). Ze is maar 47 jaar geworden. Helaas is ze ongetrouwd en kinderloos gebleven. Toch bewijst dit portret dat Sara bestaan heeft.
Wijst ze daarom naar de papegaai? Om iets duidelijk te maken? Ze lacht niet maar kijkt doordringend mijn kant op. Misschien zijn haar geheimen doorverteld? Jammer dat ik niet terug in de tijd kan reizen om te horen wat ze Ceesje allemaal heeft toevertrouwd.
Hupsakee. Onderste te boven. De zon verstopt zich. Glimmend en warm. Zachte veertjes. Bonte kleuren. Allen dwarrelend om elkaar heen. De koude balustrade dient als pitstop. Verkoelend voor als de zon terugkeert.
Fluitend. Geklets en geroddel. ‘Hebben jullie het al gezien?’ Een salto volgt. ‘Wat?’ Verveelt kijkt ze om zich heen.
‘Kijk daar!’, roept hij, weer een salto. Ze draait haar kop en kijkt. Het nieuwe stadhuis doemt in de verte voor haar op. Zo groot, zo sjiek. Iedereen moet het kunnen zien. Van ver af ook!
Ze zucht en draait haar hoofd weer terug. Naast haar is een andere pauw recht op gaan staan. Hij schud zijn veren. ‘Poeh ook al zo overdreven’
We stonden met twaalf studenten in een museum in een halve kring om een kunstwerk heen. Een groot beeld, half in het donker verscholen, van marmer. Op het eerste gezicht lijkt het net één figuur maar als je langer kijkt zie je steeds meer. “Voor ons zien we de kruisafname van Christus”, hoor ik mijn docent nog zeggen. Deze informatie helpt niet veel. Er klopt iets niet, maar wat? Volgens mijn docent was Michelangelo een perfectionist. Maar dat wist ik al, waarom begrijp ik dit beeld dan niet? Wat zie ik over het hoofd?
Ik herinner mij de hitte in de ruimte. We waren in
Florence op excursie. In de zomer. Het was aan het eind van de middag. Na een dag
vol informatie en kunstwerken. Het kost mij moeite om te luisteren.
Mijn docent vertelde dat het Michelangelo
niet lukte om de verhoudingen van de figuren correct te krijgen. “Daarom heeft
hij het beeld kapot gemaakt”. Vanaf dat moment was ik geboeid. Dit verhaal staat
in mijn geheugen geschrift. Vanaf dat moment ging kunst voor mij leven.
Bizar! Zie je het voor je? Michelangelo heeft
voor dit beeld het beste marmer uitgezocht. Hij die nachten doorging. Hij die zichzelf
uitdaagde om een ideale Christus te maken. Maar het lukte niet. Was het
misschien frustratie? Of wanhoop? Die hem ertoe dreef om het beeld kapot te
maken.
Ik zie hem voor mij: er op los slaand met
een hamer. Met de gedachte dat: ‘zo niemand kon zien dat DE grote Michelangelo
niet altijd perfectie bereikte’. Een doorn in het oog moet het dan zijn geweest.
Dat een van zijn leerlingen, in het geheim, het beeld heeft gerepareerd.
Vandaag de dag behoort het beeld tot een
van de topstukken van het museum. Terwijl Michelangelo wilde dat niemand het
zag. Geloof mij: hij is niet de enige
kunstenaar waarbij dit gebeurd is.