PeuterKUNSTclub: Ik ben 2 en zeg museum: ‘Kukelekuuuuuuuu’

Sinds gisteren zijn, om het Coronavirus tegen te gaan, alle musea gesloten. Om tóch te kunnen blijven genieten van kunst neem ik jullie mee op stap. We gaan samen met mijn gezin een jaartje terug in de tijd en bezoeken het Mauritshuis in Den Haag.

We klauteren de trap op naar de tweede verdieping van het Mauritshuis in Den Haag. ‘Papaaaaa’, roept Adam. ‘Die is al boven met de lift’ zeg ik. Boven in de zaal vinden we papa. We kijken om ons heen. Adam loopt op een schilderij af. Er zijn geen veiligheidshekjes, de streep op de grond begrijpt hij niet. Ik snel naar Adam toe en til hem op.

‘Welk schilderij wil je zien?’ vraag ik. Hij wijst opzij. ‘Boemkool’ hoor ik in mijn oor. We gaan zitten en spelen eventjes samen voor het schilderij met al het fruit. Papa doet ook mee. Adam is onrustig en wil weer verder. We dwalen de gangen door en eten elke appel die we tegen komen.

‘Citroen… heel zuur’ zegt Adam in elke zaal. Als we bijna klaar zijn lopen we een schilderij met kippen voorbij. Adam probeert zich uit mijn armen te wurmen. ‘Kip..kip’ zegt hij opgewonden. We blijven stil staan. Papa loopt verder. We speuren samen het schilderij af en vinden nog veel meer kippen, eitjes in een rietenmandje, pauwen en zelfs een duif!

Jan Steen, De kippenhof ca 1625, Mauritshuis in Den Haag

‘Wat zit er in die andere mand?’ vraag ik. ‘Kijke..kijke…’ We buigen iets voorover. Duiven fluister ik in zijn oor. ‘Opa’, zegt hij. Ja klopt. Duiven en opa worden altijd samen genoemd. Papa komt weer terug, we staan nog steeds voor het schilderij. We breken een eitje en roeren heel hard in de pan. ‘Adam opeten’, zegt hij en stopt het hele eitje in één keer in zijn mond.

‘Laten we gaan’, zegt papa. Adam en ik kijken nog een keer naar het schilderij en spelen verder. ‘Wat zit er in het blauwe kommetje?’ Even is Adam stil dan worden zijn ogen groot. ‘Melk!’ gilt hij. ‘Sssst! Niet zo hard Adam’ ‘Adam ook melk drinken?’, vraagt hij. Papa knikt en wenkt ons. Hij heeft gelijk. We zijn hier al lang; altijd stoppen op je hoogtepunt. Adam zegt alle dieren op het schilderijen één voor één gedag en laat zich dan weer tegen mij aan zakken. Schilderijen kijken maakt moe.

We nemen de lift terug naar beneden en snellen naar de winkel. Adam speurt de rekken af op zoek naar zijn favoriete schilderij. ‘Haan, haan’ hoor ik steeds. Helaas we zien alleen maar andere kaarten. Op de bovenverdieping heeft de winkel nog een collectie kaarten. Adam klimt het trappetje op. De dame achter de kassa houdt hem in de gaten. Maar Adam is niet geïnteresseerd in de andere spullen en loopt naar het kaartenrekje toe. Hij draait hard aan en rek, dan stopt hij abrupt. ‘HAAN!’ Ik hurk naast hem neer en herken het schilderij.

PeuterKUNSTclub: ‘Mama, wat doet hij?’

‘Komt de bus nu?’ Hij doet een peuter stap naar voren en buigt door zijn knietjes. ‘Nog even wachten,’ zeg ik. ‘En nu?’ ‘Bijna..’ ‘We gaan ook met de metro, toch?’ vraagt hij. ‘Ja.’ ‘En ook met de boot. En broodjes eten op het station?’ Bij elke vraag kijkt hij mij aan en knik ik braaf. De opsomming herhaalt zich tot we voor de deur van het Eye Filmmuseum staan.

We proppen al onze spullen in een kluisje. Maar ‘zelf’ de code intoetsen en vergrendelen blijkt een vaardigheid op zich. Met de toegangskaart voor de tentoooooonstelling klauteren we de trap op.

Als we de zaal binnen stappen worden we verwelkomd door een heleboel grote schermen met filmpjes. Even staan we stil, maar hij gaat meteen op onderzoek uit.

‘Wat doet hij?’, vraagt Adam. Hij houdt stil voor een groot scherm met water. Hij staat en kijkt. Ik kan iets leren van zijn onvolwaardige aandacht, één scherm, één verhaal. Hij lijkt haast gehypnotiseerd.

Francis Alÿs, Children’s Games in Eye Filmmuseum

‘Wat doen ze?’ ‘Is dat de zee?’ ‘Waarom is het afgelopen?’ Een storm aan vragen. Hij wil achter mij aanlopen maar de film begint opnieuw. Hij houdt stil, draait een stoel om en gaat zitten.
‘Waarom gooien ze?’ ‘Worden ze nat?’ Hij blijft kijken. Heel lang.

Ik vraag: ‘Ga je mee ergens anders kijken?’ ‘Nee.’ ‘Ik kom zo terug,’ zeg ik. Hij knikt en verroerd zich niet. Ik wandel rustig door de tentoonstelling en loop daarna weer terug. Hij zit nog exact op dezelfde plek. Ik aai over zijn hoofd. ‘We gaan naar huis, ga je mee?’
Hij blijft zitten. ‘Wat zegt die? Hoe kijkt hij?’

Rustig wandel ik naar de deur en wenk hem. Adam werpt nog een blik op het scherm, zwaait en rent naar mij toe. We gaan met de boot, eten een broodje, nemen de metro en missen de bus.
‘Waarom?’ We lopen in peutertempo terug naar huis.

Tijdens het avondeten vraagt hij: ‘Waarom gooiden de jongens steentjes?’
‘Omdat ze dat leuk vonden.’
‘Maar waarom?’
‘Weet ik niet.’ Adam fronst zijn hoofd en concentreert zich weer op zijn avondeten.

PeuterKUNSTclub: ‘Ik ben 2 en zeg museum: ‘Jammm jammm…’ smakt hij.

‘Kijk Adam, daar is het museum’, roep ik. Adam kijkt op in de richting van mijn uitgestoken vinger. Ik stil til hem uit zijn fietsstoeltje en zet hem op de grond. ‘Mama optillen’ Adams meest geliefde uitspraak. ‘Nee joh! Adam is een grote jongen. Geef Mama maar een handje’, zeg ik. Hij grijpt mijn hand. Samen lopen we heel zachtjes langzaam richting het museum. Het is druk. Om de paar meter blijft hij staan en neemt de omgeving in zich op.

We gaan de draaideur door en lopen de trap af. Stapje voor stapje. Hij knijpt in mijn hand. Als we het Rijksmuseum binnenkomen blijft hij staan. ‘Optillen’ , hoor ik. ‘Kom we gaan onze jas opbergen en dan naar het schilderij’, zeg ik. Adam volgt mij en probeert al lopend zijn jas uit toen. De sleuteltjes in de kluisjes worden gedraaid en deurtjes dicht gegooid. Adam rent er op af en doet de andere bezoekers na.

‘Goed zo Adam, je hebt een kluisje gevonden’ Ik kurk hurk neer bij Adam en prop onze spullen in het kluisje. We gaan verder richting de trap. Vandaag staan twee schilderijen van de Eregalerij op het programma.

‘1,2…3’, tellen we samen alle treden. Het is een enorme klim voor een mannetje van 2. Boven moeten we even bijkomen en wandelen rond. Op de vloer, van mozaïek, zien we dieren. ‘Paard….krokodil’, roept Adam bij alle dieren die hij tegen komt. We lopen een rondje, stappen en stampen op de dieren. ‘Dat is geen krokodil maar een duif net als bij opa.’ Samen duwen we de glazen deur op en lopen de grote museumzaal binnen. Adam knijpt harder in mijn hand. Ik zie dat hij omhoog om zich heen kijkt.

Voor het schilderij ‘Het vrolijke huisgezin’ van Jan Steen gaan we zitten. We blaffen net als het hondje en spelen een zoekspelletje met de lepels, pannen en de mixer. Die laatst kan, denk ik, alleen Adam zien. In gedeelte van de zaal zien we een schilderij met een stilleven van fruit en exotische bloemen. Adam kijkt ernaar en roept ‘Appel!’.

Festoen van vruchten en bloemen, Jan Davidsz. de Heem, 1660 – 1670, Rijksmuseum in Amsterdam

‘Adam wil je een appel?’ Hij knikt. Ik rijk omhoog. Oef, poeh. Het lukt net. Ik houd een denkbeeldige appel voor zijn neus. ‘Pak jij de appelboor’ Adams favoriete keukenattribuut. Hij speelt met mij mee en graait in mijn tas. Een appelboor komt tevoorschijn. Grrmmmm. Adam draai behendig in mijn handen. Jammm jammm smakt hij. ‘Drinken’ We halen water uit de rivier van het schilderij naast ons. Smullen ook van de druiven, pellen de manerijn mandarijn. Adam weigert een hapje van een pruim. Heel behendig verdeeld hij de meloen in stukjes Hij morst water en veegt het schoon. Ik kietel hem en fluister; ‘wat een vol buikje.’ Zijn schaterlach klinkt door de zaal. ‘Adam lopen’, besluit hij en gaat staan. We lopen rustig verder.

Even stoppen we voor een schilderij met een grote boze zwaan maar Adam is niet geïnteresseerd en trekt mij mee. ‘Nog meer fruit’ Hij gaat weer op de grond zitten. ‘Mama, appel!’

Dagboek: ‘Met de boot van links naar rechts’

‘Kom laten we gaan’ roep ik. Even kijk ik op mijn horloge, we moeten opschieten anders kom ik te laat. Op tijd komen met een peuter: het blijft een uitdaging.

Hoe harde je roept, hoe langzamer het gaat. Soms schiet ik volledig in de stress. Ik dram, zeur of ben heel geïrriteerd. En dat terwijl ons kleine ventje zo zijn best doet om zijn sokken aan te trekken. Binnenste buiten, hoe doe je dat dan? Gedraaid, zo toch? Nee! Helpen is verboden: ‘Ik wil het zelf doen!’ Tegenwoordig is dit een volzin geworden! Maar het tempo blijft peutersnelheid.

Ik wacht, kijk toe en doe niks. Een grootse uitdaging en daarin ben ik niet alleen! Wachten blijft moeilijk, of je nu klein bent of groot.

Met een blij gezicht springt hij overeind en roept: ‘Kijk dan!’ Hij wijst naar zijn sokken. Gelukkig is hij al vertrouwd met zijn laarzen met rits (gelukkig geen veters) en jas. Gehaast wikkel ik zijn sjaal om zijn hoofd en open de voordeur. We staan buiten. Het is gelukt!

‘’Mama ik wil niet lopen’ Te vroeg gejuicht, realiseer ik mij. Even ben ik geneigd om hem aan zijn arm mee te trekken en een sprintwedstrijd te doen naar de crèche. Onze crèche, is welgesteld 260 meter lopen, maar toch zie ik van deze impuls af. Even blijf ik stil staan en kijk hem aan. Hoe krijg ik hem mee zonder een strijd of tilwerk. Want al is het 260 meter, hij is inmiddels te zwaar om dat stuk te tillen. Ik weeg mijn mogelijkheden af. Hij kijkt mij aan en wacht ook.

‘Ik heb een idee. Kom, we gaan met de boot vandaag’, zeg ik. ‘Ik zie geen boot’, zegt hij. ‘De boot is nep. Kijk hij ligt hier, in het water’ Ik wijs naar de plantenpot van de buren en loop er heen. Hij snelt mij achterna en pakt mijn hand vast. Ik blijf staan. ‘Voorzichtig instappen hoor anders word je nat’ Ik maak een overdreven grote stap. Hij volgt. ‘Reddingsvest aan net als op vakantie’ Ik doe de rits dicht en geef hem een zoen. ‘Ben je er klaar voor?’ Hij knikt en knijpt in mijn hand. ‘Daar gaan we. We varen eerst naar links en dan naar rechts’ Ik loop vooruit en trek hem mee naar links tot aan de rand van de stoep. 

Eventjes twijfel ik maar dan zie ik de magie in zijn ogen. ‘Mama ik zie nog een boot. We moeten stoppen’ Hij blijft staan. We laten de andere boot voorbij aan en varen verder. Zwanen, nog meer boten en zelfs een boot- die-onder-water-is komen we tegen. ‘De boot is onder het water, hij kan niet meer varen he?’, vertelt hij. Ik knik.

‘Is het een boot die onderwater vaart of is hij gezonken?’ ‘Gezonken’ besluit Adam. We toeteren voor een stel eenden en maken koers richting de haven. ‘Kijk! De haven!’ Ik wijs naar het gebouw van de crèche. De boot maakt snelheid. Even moeten we wachten voor de brug zodat de fietsers kunnen oversteken.

‘Poeh poeh’ zeg ik. Naast mij hoor ik een echo ‘poeh poeh’. ‘We zijn er. Voorzichtig uitstappen’ Ik help hem de boot uit en leg het reddingsvest weer terug. ‘Wil jij hem op slot doen?’ Hij knikt draait zich om, doet ‘wiep piep’ en zegt: ‘Dag boot, tot vanavond.’

Vol enthousiasme gaan we de trap op. Hij loopt zijn groep binnen en vertelt meteen ‘Ik ben met de nep boot gekomen’ Ik geef hem een kus en schuifel naar de deur. Dan hoor ik zijn leidster zeggen ‘Boot? Dat kan toch helemaal niet?’ Hij kijkt haar aan. Even denkt hij na en zegt: ‘Jawel, de boot is nep’ Ik gniffel en zwaai. Tot straks!

Terwijl ik mij verder haast besluit ik dat we veel vaker met de boot gaan. Of de trein, auto en het vliegtuig.